Belicht je foto’s beter met flits
Flitslicht is eigenlijk een extra, draagbare lichtbron die je te allen tijde kunt inzetten. Het is daarom een goed idee om even stil te staan bij de drie belangrijkste eigenschappen van licht in het algemeen en flitslicht in het bijzonder. Die karaktereigenschappen zijn kwaliteit, richting en kleur.
Kwaliteit
Met kwaliteit bedoelen we of het licht hard of zacht is. Dat kun je beoordelen aan de schaduwen die een lichtbron afwerpt: hard licht zal harde schaduwen brengen, zacht licht geeft zachte schaduwen. Zacht licht wordt vaak meer gewaardeerd dan hard licht, maar dat hoeft niet.
Eigenlijk moet je je lichtkwaliteit kiezen in functie van wat je met je foto wilt zeggen. Hoe zacht een lichtbron zal zijn, heeft te maken met de grootte van die lichtbron in verhouding tot het onderwerp, en dus ook de afstand tot het onderwerp. Wat dat betreft ziet het er niet zo best uit voor de opzetflits: met een oppervlakte van een paar vierkante centimeter zal hij immers harde schaduwen opleveren.
[related_article id=”158262″]
Gelukkig bestaan er technieken en accessoires om die kleine flitskop tot een grotere en dus zachtere lichtbron om te toveren. We komen er verder in dit artikel op terug.
Richting
De richting van het licht heeft een zeer grote invloed op de esthetiek van een foto. Denk maar aan de lage avondzon die langs een muur scheert en alle textuur in die muur tot uiting brengt, en vergelijk dat met het felle zonlicht dat recht op iemand schijnt.
Kleur
Ten slotte is er de kleur van het licht. Van het koele ochtendlicht tot het warme avondlicht: natuurlijk licht heeft een bepaalde kleurtemperatuur. Het licht van je flits is min of meer afgestemd op de kleur van zonlicht op de middag.
Wanneer je flitslicht mengt met omgevingslicht dat beduidend warmer is (bijvoorbeeld warm gloeilamplicht tijdens een huwelijksreceptie), doe je er goed aan om een kleurfilter op je flits te bevestigen.
Wet is wet
Je kunt flitslicht het best beschouwen als een extra lichtbron met één speciale eigenschap: hij is niet continu, maar levert zijn bijdrage aan de totale belichting in een fractie van een seconde. Dat is vooral van belang voor wie manueel zijn flitskracht, lensopening en sluitertijd instelt.
Doordat de flitspuls zelf zo kort is, maakt de eigenlijke sluitertijd geen verschil uit. Zolang die niet sneller is dan 1/250ste seconde (of 1/200ste, afhankelijk van het model van je camera), de zogeheten synchrotijd, is je flits tevreden. Wat wel een invloed uitoefent is de diafragma-opening: hoe kleiner die is, hoe minder flitslicht je sensor zal bereiken.
Vandaar dat je in verband met flits wel eens hoort zeggen dat je met de sluitersnelheid je omgevingslicht regelt, en met de lensopening je flitslicht.
Wanneer je fotografeert met de flits ingesteld op TTL-lichtmeting (through the lens), meet je camera het flitslicht en past hij automatisch de flitssterkte aan om je onderwerp correct te belichten. Stel je de flits in op manueel, dan moet je de gewenste flitssterkte natuurlijk zelf instellen.
Steeds meer flitsers kunnen vandaag ook in high speed sync werken. Dit maakt kortere sluitertijden dan de synchro-tijd mogelijk, tot 1/8.000ste seconde. Keerzijde van de medaille is dat de effectieve output van de flits vermindert. Toch is high speed sync een ongelooflijk nuttige eigenschap voor wie graag snelle actie wil fotograferen, of graag buiten met grote diafragma-openingen en de bijhorende snelle sluitertijden fotografeert.
Er zijn nog een paar andere wetmatigheden. Licht reist normaal in een rechte lijn, maar indien het ergens tegen botst, vervolgt het zijn traject zoals een biljartbal: invalshoek is gelijk aan uitvalshoek. Op dit principe is het bouncen (botsen) van flitslicht gebaseerd.
Wanneer je je flitslicht naar een muur stuurt, zal die muur dat licht reflecteren en dus de eigenlijke, veel grotere (en dus zachtere) lichtbron worden. Verder moet je weten dat licht de kleur opneemt van het oppervlak waartegen het gereflecteerd wordt en dat het niet gereflecteerd maar geabsorbeerd wordt indien het tegen een donker oppervlak botst.
Ten slotte vermindert licht sterk in kracht met de afstand tussen lichtbron en onderwerp. Indien je de afstand tussen je flits en je onderwerp verdubbelt, wordt je flits effectief vier keer minder krachtig. Vandaar dat je flits ook veel harder moet werken wanneer je bouncet dan wanneer je rechtstreeks flitst.
TTL of manueel?
Flitslicht is een extra lichtbron die je kan aan- en uitschakelen en waarvan je tot op zekere hoogte de kracht kan aanpassen. Eigenlijk is een flitser dus gewoon een spot op je camera die met een dimmer en een aan/uitschakelaar is uitgerust. Om batterijen te sparen brandt hij niet continu, maar alleen wanneer het nodig is.
Op die manier is het meteen ook duidelijk dat je de uiteindelijke verhouding tussen flits- en omgevingslicht in de totale belichting van je foto kan regelen. Dit brengt ons meteen naar het verschil tussen TTL en manueel.
Bijna alle merken ondersteunen TTL-meting of nog meer geavanceerde variantes zoals Nikons i-TTL en TTL-BL (balanced fill flash) en Canons e-TTL , die tal van parameters gebruiken om de juiste hoeveelheid flitslicht te bepalen.
Deze automatische flitstechnologieën streven naar neutraal belichte foto’s waarbij het onderwerp (dat vooral door de flits belicht wordt) en de omgeving (die bijna uitsluitend door omgevingslicht belicht wordt) zo goed mogelijk uitgebalanceerd zijn. Dat levert technisch goede foto’s op. Maar de echte kracht van de fotograaf schuilt hem net in het feit dat je weet hoe je kan afwijken van wat de camera voorstelt.
Wanneer het standaard TTL -resultaat niet jouw kopje thee is, kun je twee dingen doen. Een eerste optie is om met belichtingscompensatie te werken.
Omdat je twee lichtbronnen hebt (het aanwezige omgevingslicht en je flits), kun je ze allebei los van elkaar compenseren: zo kun je bijvoorbeeld de omgevingsbelichting negatief compenseren (wat tot een donkere achtergrond leidt) en/of het flitslicht positief compenseren, om je onderwerp relatief meer in de verf te zetten.
Het is deze balans tussen omgevings- en flitslicht die, samen met de richting van je flitslicht, grotendeels de ‘look’ van je foto bepaalt.
Bouncen en diffusen
In de inleiding zagen we al dat de kwaliteit (in termen van hard of zacht) van een lichtbron rechtstreeks afhankelijk is van de grootte ervan. Wil je zacht licht uit je flits toveren, dan komt het erop aan het oppervlak van je lichtbron te vergroten.
Dat kan op twee manieren: rechtstreeks, door het werkelijke flitsoppervlak te vergroten of indirect, door het flitslicht tegen een reflecterend voorwerp te sturen. Omdat het flitslicht de kleur van dat voorwerp overneemt, is dat liefst een muur of plafond in neutrale kleuren.
Hoe donkerder en verder verwijderd de muur of het plafond waartegen je weerkaatst, hoe minder efficiënt dat weerkaatsen zal zijn. Een fenomeen dat bij huwelijksfotografen voldoende bekend is: het plafond van een kerk is vaak te hoog om efficiënt te weerkaatsen.
Creativiteit wordt uit noodzaak geboren: als je zoekt, vind je altijd wel een weerkaatsingsoppervlak, al is dat het witte hemd van de bruidegom, een opengevouwen krant of een lichtgrijze zuil. Uiteraard is er nog een derde manier om je licht te controleren, en dat is simpelweg je flits los van je camera te gaan zetten. Dat verhoogt het aantal verzachters dat je kan gebruiken en geeft je veel meer controle over het resultaat.
Flitslicht is eigenlijk een extra, draagbare lichtbron die je te allen tijde kunt inzetten. Het is daarom een goed idee om even stil te staan bij de drie belangrijkste eigenschappen van licht in het algemeen en flitslicht in het bijzonder. Die karaktereigenschappen zijn kwaliteit, richting en kleur.
Kwaliteit
Met kwaliteit bedoelen we of het licht hard of zacht is. Dat kun je beoordelen aan de schaduwen die een lichtbron afwerpt: hard licht zal harde schaduwen brengen, zacht licht geeft zachte schaduwen. Zacht licht wordt vaak meer gewaardeerd dan hard licht, maar dat hoeft niet.
Eigenlijk moet je je lichtkwaliteit kiezen in functie van wat je met je foto wilt zeggen. Hoe zacht een lichtbron zal zijn, heeft te maken met de grootte van die lichtbron in verhouding tot het onderwerp, en dus ook de afstand tot het onderwerp. Wat dat betreft ziet het er niet zo best uit voor de opzetflits: met een oppervlakte van een paar vierkante centimeter zal hij immers harde schaduwen opleveren.
[related_article id=”158262″]
Gelukkig bestaan er technieken en accessoires om die kleine flitskop tot een grotere en dus zachtere lichtbron om te toveren. We komen er verder in dit artikel op terug.
Richting
De richting van het licht heeft een zeer grote invloed op de esthetiek van een foto. Denk maar aan de lage avondzon die langs een muur scheert en alle textuur in die muur tot uiting brengt, en vergelijk dat met het felle zonlicht dat recht op iemand schijnt.
Kleur
Ten slotte is er de kleur van het licht. Van het koele ochtendlicht tot het warme avondlicht: natuurlijk licht heeft een bepaalde kleurtemperatuur. Het licht van je flits is min of meer afgestemd op de kleur van zonlicht op de middag.
Wanneer je flitslicht mengt met omgevingslicht dat beduidend warmer is (bijvoorbeeld warm gloeilamplicht tijdens een huwelijksreceptie), doe je er goed aan om een kleurfilter op je flits te bevestigen.
Wet is wet
Je kunt flitslicht het best beschouwen als een extra lichtbron met één speciale eigenschap: hij is niet continu, maar levert zijn bijdrage aan de totale belichting in een fractie van een seconde. Dat is vooral van belang voor wie manueel zijn flitskracht, lensopening en sluitertijd instelt.
Doordat de flitspuls zelf zo kort is, maakt de eigenlijke sluitertijd geen verschil uit. Zolang die niet sneller is dan 1/250ste seconde (of 1/200ste, afhankelijk van het model van je camera), de zogeheten synchrotijd, is je flits tevreden. Wat wel een invloed uitoefent is de diafragma-opening: hoe kleiner die is, hoe minder flitslicht je sensor zal bereiken.
Vandaar dat je in verband met flits wel eens hoort zeggen dat je met de sluitersnelheid je omgevingslicht regelt, en met de lensopening je flitslicht.
Wanneer je fotografeert met de flits ingesteld op TTL-lichtmeting (through the lens), meet je camera het flitslicht en past hij automatisch de flitssterkte aan om je onderwerp correct te belichten. Stel je de flits in op manueel, dan moet je de gewenste flitssterkte natuurlijk zelf instellen.
Steeds meer flitsers kunnen vandaag ook in high speed sync werken. Dit maakt kortere sluitertijden dan de synchro-tijd mogelijk, tot 1/8.000ste seconde. Keerzijde van de medaille is dat de effectieve output van de flits vermindert. Toch is high speed sync een ongelooflijk nuttige eigenschap voor wie graag snelle actie wil fotograferen, of graag buiten met grote diafragma-openingen en de bijhorende snelle sluitertijden fotografeert.
Er zijn nog een paar andere wetmatigheden. Licht reist normaal in een rechte lijn, maar indien het ergens tegen botst, vervolgt het zijn traject zoals een biljartbal: invalshoek is gelijk aan uitvalshoek. Op dit principe is het bouncen (botsen) van flitslicht gebaseerd.
Wanneer je je flitslicht naar een muur stuurt, zal die muur dat licht reflecteren en dus de eigenlijke, veel grotere (en dus zachtere) lichtbron worden. Verder moet je weten dat licht de kleur opneemt van het oppervlak waartegen het gereflecteerd wordt en dat het niet gereflecteerd maar geabsorbeerd wordt indien het tegen een donker oppervlak botst.
Ten slotte vermindert licht sterk in kracht met de afstand tussen lichtbron en onderwerp. Indien je de afstand tussen je flits en je onderwerp verdubbelt, wordt je flits effectief vier keer minder krachtig. Vandaar dat je flits ook veel harder moet werken wanneer je bouncet dan wanneer je rechtstreeks flitst.
TTL of manueel?
Flitslicht is een extra lichtbron die je kan aan- en uitschakelen en waarvan je tot op zekere hoogte de kracht kan aanpassen. Eigenlijk is een flitser dus gewoon een spot op je camera die met een dimmer en een aan/uitschakelaar is uitgerust. Om batterijen te sparen brandt hij niet continu, maar alleen wanneer het nodig is.
Op die manier is het meteen ook duidelijk dat je de uiteindelijke verhouding tussen flits- en omgevingslicht in de totale belichting van je foto kan regelen. Dit brengt ons meteen naar het verschil tussen TTL en manueel.
Bijna alle merken ondersteunen TTL-meting of nog meer geavanceerde variantes zoals Nikons i-TTL en TTL-BL (balanced fill flash) en Canons e-TTL , die tal van parameters gebruiken om de juiste hoeveelheid flitslicht te bepalen.
Deze automatische flitstechnologieën streven naar neutraal belichte foto’s waarbij het onderwerp (dat vooral door de flits belicht wordt) en de omgeving (die bijna uitsluitend door omgevingslicht belicht wordt) zo goed mogelijk uitgebalanceerd zijn. Dat levert technisch goede foto’s op. Maar de echte kracht van de fotograaf schuilt hem net in het feit dat je weet hoe je kan afwijken van wat de camera voorstelt.
Wanneer het standaard TTL -resultaat niet jouw kopje thee is, kun je twee dingen doen. Een eerste optie is om met belichtingscompensatie te werken.
Omdat je twee lichtbronnen hebt (het aanwezige omgevingslicht en je flits), kun je ze allebei los van elkaar compenseren: zo kun je bijvoorbeeld de omgevingsbelichting negatief compenseren (wat tot een donkere achtergrond leidt) en/of het flitslicht positief compenseren, om je onderwerp relatief meer in de verf te zetten.
Het is deze balans tussen omgevings- en flitslicht die, samen met de richting van je flitslicht, grotendeels de ‘look’ van je foto bepaalt.
Bouncen en diffusen
In de inleiding zagen we al dat de kwaliteit (in termen van hard of zacht) van een lichtbron rechtstreeks afhankelijk is van de grootte ervan. Wil je zacht licht uit je flits toveren, dan komt het erop aan het oppervlak van je lichtbron te vergroten.
Dat kan op twee manieren: rechtstreeks, door het werkelijke flitsoppervlak te vergroten of indirect, door het flitslicht tegen een reflecterend voorwerp te sturen. Omdat het flitslicht de kleur van dat voorwerp overneemt, is dat liefst een muur of plafond in neutrale kleuren.
Hoe donkerder en verder verwijderd de muur of het plafond waartegen je weerkaatst, hoe minder efficiënt dat weerkaatsen zal zijn. Een fenomeen dat bij huwelijksfotografen voldoende bekend is: het plafond van een kerk is vaak te hoog om efficiënt te weerkaatsen.
Creativiteit wordt uit noodzaak geboren: als je zoekt, vind je altijd wel een weerkaatsingsoppervlak, al is dat het witte hemd van de bruidegom, een opengevouwen krant of een lichtgrijze zuil. Uiteraard is er nog een derde manier om je licht te controleren, en dat is simpelweg je flits los van je camera te gaan zetten. Dat verhoogt het aantal verzachters dat je kan gebruiken en geeft je veel meer controle over het resultaat.