Openbronlandkaarten winnen aan populariteit
Een tijdje geleden maakte Google bekend dat sommige bedrijven moeten gaan betalen als ze Google Maps willen gebruiken op hun website. Reden genoeg om over te stappen naar openbronalternatieven, vinden zij.
Ook Nestoria, een populaire Britse website voor onroerend goed, kreeg te horen dat het harde munten op tafel moet leggen als het Google Maps nog wil gebruiken. Nestoria zei daarop de internetgigant vaarwel en schakelde over naar OpenStreetMap, een gratis en open initiatief waar iedereen aan kan bijdragen.
Wikipedia achterna
OpenStreetMap is een voorbeeld van een project dat kan concurreren met een enorm technologiebedrijf, gewoon door een probleem uit te besteden aan de massa. Net zoals Wikipedia de Encyclopedia Brittanica uitdaagde en Linux Windows bevocht, neemt OpenStreetMaps het nu op tegen Google Maps. En op sommige vlakken lijkt het zelfs te winnen.
Steve Coast, oprichter van OSM, zegt dat het project nog wacht op ‘die ene grote vis’. Toch hebben, naast Nestoria, al andere en zelfs grotere bedrijven het project omarmd. Het Witte Huis gebruikte OpenStreetMaps om Obama’s Change-campagne te volgen en in 2008 adopteerde de populaire fotowebsite Flickr het project.
Krap budget
Overdag werkt Steve Coast aan de mobiele versie van Bing, de zoekmachine van Microsoft. In zijn vrije tijd richtte hij OpenStreetMap op, waarvan hij nog steeds voorzitter is. Het in het Verenigd Koninkrijk gelegen bedrijf heeft een jaarlijks budget van minder dan honderdduizend dollar. OSM krijgt bovendien hardwaredonaties van Coasts werkgever.
OpenStreetMap werd ontworpen om de kosten van het gebruiken van een kaart tot nul te herleiden. Een concept dat Google eerst bedacht, dat geeft Coast toe. OSM werd gevoed door satellietbeelden; daarna kon iedereen grenzen en labels toevoegen op de kaart, overal ter wereld. Dit fenomeen staat bekend als volunteered geographical information of VGI.
Al snel gebruikten vrijwilligers gps-toestellen die vastgemaakt waren aan fietsen en auto’s om de VGI te verbeteren. Dorpen en steden begonnen als data-eilanden, maar uiteindelijk strekte de datacatalogus zich uit tot alle uithoeken van de planeet. Google was zelfs een vroege bijdrager, en zowel Microsoft als MapQuest levert nu data.
“We gingen in het begin door een periode waarin we gewoon ‘dat gratis en open alternatief’ waren, maar lang niet zo goed [als de concurrentie]”, zegt Coast. “Maar nu bedrijven als Microsoft en MapQuest bijdragen is het veel beter leefbaar dan vroeger.”
GreenInfo Network, een stichting die kaarten ontwikkelt voor publieke diensten en milieugroepen, begon in 2009 OpenStreetMap te gebruiken omdat het informatie aanbood die het bedrijf nergens anders vond. OSM’s data beperken zich niet tot straten: GreenInfo haalde gegevens op over wandelpaden in parken voor zijn ParkInfo-applicatie.
“Voor onze doeleinden kunnen de kaarten van OSM gemakkelijk concurreren met die van commerciële marktspelers”, zegt Tim Sinnott, een GIS-specialist bij GreenInfo. “Ze zijn doorgaans zelfs beter. En als we fouten vinden in de data, kunnen we die informatie gemakkelijk zelf aanpassen.”
Een tijdje geleden maakte Google bekend dat sommige bedrijven moeten gaan betalen als ze Google Maps willen gebruiken op hun website. Reden genoeg om over te stappen naar openbronalternatieven, vinden zij.
Ook Nestoria, een populaire Britse website voor onroerend goed, kreeg te horen dat het harde munten op tafel moet leggen als het Google Maps nog wil gebruiken. Nestoria zei daarop de internetgigant vaarwel en schakelde over naar OpenStreetMap, een gratis en open initiatief waar iedereen aan kan bijdragen.
Wikipedia achterna
OpenStreetMap is een voorbeeld van een project dat kan concurreren met een enorm technologiebedrijf, gewoon door een probleem uit te besteden aan de massa. Net zoals Wikipedia de Encyclopedia Brittanica uitdaagde en Linux Windows bevocht, neemt OpenStreetMaps het nu op tegen Google Maps. En op sommige vlakken lijkt het zelfs te winnen.
Steve Coast, oprichter van OSM, zegt dat het project nog wacht op ‘die ene grote vis’. Toch hebben, naast Nestoria, al andere en zelfs grotere bedrijven het project omarmd. Het Witte Huis gebruikte OpenStreetMaps om Obama’s Change-campagne te volgen en in 2008 adopteerde de populaire fotowebsite Flickr het project.
Krap budget
Overdag werkt Steve Coast aan de mobiele versie van Bing, de zoekmachine van Microsoft. In zijn vrije tijd richtte hij OpenStreetMap op, waarvan hij nog steeds voorzitter is. Het in het Verenigd Koninkrijk gelegen bedrijf heeft een jaarlijks budget van minder dan honderdduizend dollar. OSM krijgt bovendien hardwaredonaties van Coasts werkgever.
OpenStreetMap werd ontworpen om de kosten van het gebruiken van een kaart tot nul te herleiden. Een concept dat Google eerst bedacht, dat geeft Coast toe. OSM werd gevoed door satellietbeelden; daarna kon iedereen grenzen en labels toevoegen op de kaart, overal ter wereld. Dit fenomeen staat bekend als volunteered geographical information of VGI.
Al snel gebruikten vrijwilligers gps-toestellen die vastgemaakt waren aan fietsen en auto’s om de VGI te verbeteren. Dorpen en steden begonnen als data-eilanden, maar uiteindelijk strekte de datacatalogus zich uit tot alle uithoeken van de planeet. Google was zelfs een vroege bijdrager, en zowel Microsoft als MapQuest levert nu data.
“We gingen in het begin door een periode waarin we gewoon ‘dat gratis en open alternatief’ waren, maar lang niet zo goed [als de concurrentie]”, zegt Coast. “Maar nu bedrijven als Microsoft en MapQuest bijdragen is het veel beter leefbaar dan vroeger.”
GreenInfo Network, een stichting die kaarten ontwikkelt voor publieke diensten en milieugroepen, begon in 2009 OpenStreetMap te gebruiken omdat het informatie aanbood die het bedrijf nergens anders vond. OSM’s data beperken zich niet tot straten: GreenInfo haalde gegevens op over wandelpaden in parken voor zijn ParkInfo-applicatie.
“Voor onze doeleinden kunnen de kaarten van OSM gemakkelijk concurreren met die van commerciële marktspelers”, zegt Tim Sinnott, een GIS-specialist bij GreenInfo. “Ze zijn doorgaans zelfs beter. En als we fouten vinden in de data, kunnen we die informatie gemakkelijk zelf aanpassen.”